De toewijding van de vleugeladjudant

Graan, ijzererts, Helene en Vincent van Gogh.

Daar draaide het bestaan van Sam van Deventer om. Hij zette zich in voor het zakenimperium van de Rotterdamse havenbaron Anton Kröller en het behoud van het erfgoed van diens vrouw Helene Kröller-Müller: De Hoge Veluwe, Jachtslot Sint Hubertus en Museum Kröller-Müller. Na de oorlog werd zijn culturele collaboratie met de Duitse bezetters hem zwaar aangerekend. Hij was een meeloper, zijn leven lang.

De even onwaarschijnlijke als fascinerende symbiose tussen Anton Kröller, Helene Kröller-Müller en Samuel van Deventer (1888-1972), bij leven en na hun dood, begon op 15 maart 1908.

De negentienjarige scholier Van Deventer maakte die dag de beslissende goal in de wedstrijd om het Nederlandse hockeykampioenschap. Vier jaar eerder had Anton Kröller in Den Haag een hockeyclub opgericht voor zijn kinderen: Odis – ‘Ons doel is scoren’. Sam speelde met Kröllers zonen Toon en Wim in het eerste elftal en ter viering van het kampioenschap werd het team uitgenodigd op Huize ten Vijver, de imposante villa die Kröller had laten bouwen in het chique Van Stolkpark in Scheveningen.

Hockeyclub Odis, Nederlands kampioen in 1908.              Sam van Deventer links vooraan

Dit winnende doelpunt zou een cruciale gebeurtenis in zijn leven blijken, schrijft Ariëtte Dekker in haar biografie van Sam van Deventer, De vertrouweling. Met gevoel voor drama beschrijft ze de wonderbaarlijke drie-eenheid die tussen Sam, Anton en Helene ontstond, waarbij Sam altijd in de schaduw bleef van geweldenaar Anton en aandachttrekker Helene. De vertrouweling is zowel een verbreding als een verdieping van Dekkers monumentale biografie over Anton Kröller, Leven op krediet, die in 2015 verscheen.

Helene Müller en Anton Kröller (1888)

Timmermanszoon Anton Kröller (1862-1941) was een schatrijke selfmade Rotterdammer. Hij trouwde met Helene Müller (1869-1939), dochter van de Duitse ondernemer Wilhelm Müller. Müller & Co handelde in ijzererts voor de Duitse staalindustrie. Aan het einde van de negentiende eeuw behoorde het bedrijf tot de aanjagers van de expansie van Rotterdam als doorvoerhaven voor het Duitse achterland.

Schoonzoon Kröller werd op 27-jarige leeftijd de baas van Müller & Co. In hoog tempo breidde hij de activiteiten uit. Graanhandel, cargadoors- en scheepvaartbedrijven, ijzerertsmijnen, beursgang, kantoren in de wereld, verplaatsing van het hoofdkantoor uit Rotterdam naar het Lange Voorhout in Den Haag. De economie was booming in het eerste decennium van de twintigste eeuw. Tijdens de Eerste Wereldoorlog maakte Müller & Co schaamteloos oorlogswinsten. Kröl-ler handelde in erts en graan voor zowel Duitsland als Groot-Brittannië, waarmee hij zich niets aantrok van handelsbeperkingen in verband met de Nederlandse neutraliteit.

Ondertussen bestierde Helene Kröller-Müller met toenemende moeite haar gezin met vier kinderen en ontdekte ze kunst als verzamel- en beleggingsobject. Op advies van de Haagse kunstkenner Henk Bremmer kocht ze in 1909 vier schilderijen van Vincent van Gogh. In 1913 organiseerde ze de eerste Van Gogh-tentoonstelling naast het kantoor van Müller aan het Lange Voorhout. Met de verwezenlijking van een eigen kunstmuseum zou ze de rest van haar leven bezig zijn.

Sam van Deventer bleef na dat eerste bezoek een vaste gast op Huize ten Vijver, waar Anton en Helene een deftige levensstijl aanhielden. Helene was gecharmeerd van hem, en hij van haar. Al snel was hij meer dan een huisvriend.

Ondanks hun leeftijdsverschil van twintig jaar ontwikkelde zich tussen de strenge Helene en romantische Sam een platonische liefde. Sam smachtte naar haar, Helene zocht geestelijke verbondenheid. Lichamelijke liefde beschouwde ze als iets dierlijks, alleen geschikt om nakomelingen mee te verwekken. Sam liet zich het celibataire keurslijf opleggen. In hun relatie van dertig jaar schreven ze elkaar meer dan drieduizend brieven. Aanminnig noemde ze Sam haar ‘vleugeladjudant’.

Ook Anton zag wel wat in de keurige jongen van de handelsschool en stuurde hem in 1909 naar Bremen om voor Müller & Co aan de slag te gaan. Sam reisde de wereld over voor het bedrijf: naar Parijs, Londen, Berlijn, Buenos Aires, New York, Roemenië, Bulgarije en Turkije. Hij was dienstbaar aan zijn baas. ‘Mijn paladijn’, noemde Kröller hem.

Kröller financierde de expansie van Müller & Co en de Argentijnse dochterfirma voor de graanhandel Compañia Mercantil met bankkredieten en aandelenuitgiftes. De miljoenen die hij vervolgens privé aan zijn bedrijven onttrok, besteedde hij onder meer aan de aankoop van landgoederen in Wassenaar en op de Veluwe. Het leek een onuitputtelijke geldmachine, maar de boekhoudingen deugden niet: de balansen waren opgeblazen, winsten opgeklopt. ‘Groot maar door en door voos’ werd het zakenimperium van Kröller genoemd.

In 1922-23 stortte Kröllers kaartenhuis in. Müller & Co leed zware verliezen, de schuldenlast was onhoudbaar, de beurskoers kelderde. Helene kreeg geen geld meer voor kunstaankopen en stortte psychisch in; Sam kreeg de schuld van het debacle in Argentinië in de schoenen geschoven. De Rotterdamsche Bank Vereeniging, die roekeloos kredieten aan Müller had verstrekt (bankdirecteur Westerman en Kröller waren vrienden), dreigde in de val van het conglomeraat van Kröller meegesleurd te worden. In 1924 besloten minister van Financiën Colijn en president Vissering van de Nederlandsche Bank om de een na grootste bank van Nederland te redden, op voorwaarde dat de Rotterdamse drastische saneringen bij Müller & Co zou afdwingen. Directiesecretaris Van Deventer werd daarmee belast.

Drie jaar later stond het bedrijf weer op poten. Kröller hervatte zijn piramidespel waarbij rente en dividend betaald werden met de inleg van nieuwe aandelen- en obligatiehouders. Helene hernam haar kunstaankopen en verzamelde 143 Van Goghs plus talrijke werken van klassieke en eigentijdse schilders.

Sam van Deventer woonde inmiddels op het landgoed Groot Haesebroek van de Kröllers in Wassenaar en begon ook schilderkunst, waaronder Van Goghs, aan te kopen.

Schilderijen van Van Gogh uit de collectie Kröller-Müller

In de crisisjaren dertig ging het opnieuw mis. Müller & Co vroeg in 1933 uitstel van betaling aan. Kröller, die zijn vorstelijke levensstijl op kosten van de beleggers had gefinancierd, werd aan de kant geschoven. Aandeelhouders en obligatiehouders leden enorme verliezen: 85 miljoen gulden. De kunstcollectie van Helene en de Hoge Veluwe bleven buiten schot: die was tijdig ondergebracht in stichtingen.

De rest van zijn leven besteedde Van Deventer aan het beheer van de culturele erfenis van Anton en Helene: park Hoge Veluwe, jachtslot Sint Hubertus en het museum Kröller-Müller, dat in juli 1938 eindelijk geopend werd.

Die zomer maakte Sam in een Duits kuuroord kennis met Mary Lehnkering, een dertien jaar jongere, getrouwde Duitse vrouw die enthousiast lid was van de nazipartij. Opnieuw werd hij stapelverliefd en op zijn vijftigste werd hij door Mary seksueel ingewijd. ‘Jij hebt mijn ogen en zinnen geopend. Nu bezit ik als hoogste goed het besef, dat lichaam en ziel een eenheid vormen. Dat geestelijke en lichamelijke liefde de hoogste mate van geluk voor de mensheid beduiden. Er is in mij innige dankbaarheid dat jij het was, om mij dat bij te brengen en te geven’, schreef Sam aan Mary.

Helene Kröller-Müller sympathiseerde met de nazi’s en enkele maanden voor haar dood eind 1939 hadden zij en Sam, die bekendstond als deutschfreundlich maar geen nazibewonderaar was, in München Hitler de hand geschud. Anton Kröller, die zich opportunistisch opstelde jegens de nazi’s, stierf eind 1941.

Sam van Deventer en Helene Kröller-Müller

Nadat Duitsland in mei 1940 Nederland had bezet, was Sam ervan doordrongen dat hij ter wille van het museum en het landgoed een goede verstandhouding met de Duitse bezetters moest opbouwen. Rijkscommissaris Seyss-Inquart, Wehrmacht-generaal Christiansen en ander hooggeplaatste nazi’s ontving hij op het jachtslot Sint Hubertus. Al in juni 1940 meldde zich een kunsthandelaar in opdracht van de Dienststelle Mühlmann, de nazi-organisatie onder leiding van SS’er Kajetan Mühlmann die was belast met het opkopen van kunst van (joodse) eigenaren voor het toekomstige Hitlermuseum in Linz en de privé-collectie van Hermann Göring.

Ondertussen ging de kunsthandel in bezet Europa gewoon door – prijzen voor schilderijen schoten omhoog. Dat daarbij ook sprake was van levendige handel in kunst, gestolen of afgedwongen van joodse eigenaren, die in de bunker onder het museum werd opgeslagen, speelde voor Van Deventer geen rol.

Op 18 april 1945 stonden twee mannen van de Binnenlandse Strijdkrachten met geweren voor de deur bij jachtslot Sint Hubertus.

‘Bent u Van Deventer?’ vroeg een van hen.

‘Mijnheer Van Deventer’, corrigeerde Sam. Zonder zich te verzetten liet hij zich meevoeren.

Vijftien maanden zat hij gevangen, beschuldigd van culturele collaboratie met Duitsers. Op zijn bezittingen werd beslag gelegd in het kader van de Bijzondere Rechtspleging.

Na zijn vrijlating bleef Van Deventer de vermoorde onschuld spelen. Zijn verweer was dat hij zich geschikt had naar de bezetters, niet uit ideologische overtuiging maar uit loyaliteit aan het echtpaar Kröller-Müller. Hij had hun culturele erfgoed – De Hoge Veluwe, het Sint Hubertus-slot, het museum – beschermd, waarmee hij had voorkomen dat het door de Wehrmacht of de NSB zou zijn gevorderd. ‘Het is mij gelukt dat gemeenschapsbezit van het Nederlandse volk hiervan te vrijwaren.’

De Zuiveringscommissie was niet onder de indruk. Van Deventer werd oneervol ontslagen als directeur van het museum Kröller-Müller, maar tot een strafzaak tegen hem kwam het niet. Op 3 maart 1972 overleed Sam van Deventer,
83 jaar oud.

Ariëtte Dekker beschrijft dit alles indringend aan de hand van de uitgebreide documentatie, interviews, brieven en talloze archieven die ze heeft geraadpleegd. Aan het slot van De vertrouweling onthoudt ze zich van een harde veroordeling van de collaboratie van Sam van Deventer tijdens de oorlog. Hij was een meeloper met de Duitsers, zoals hij eerder was met de Kröllers, zei ze bij de presentatie van haar boek in het
Kröller-Müller Museum.

In het boek, met historische illustraties in zwartwit en kunstreproducties in kleur, laat Ariëtte Dekker de feiten spreken. Haar conclusie is glashelder: ‘Niemand lijkt zich te hebben gerealiseerd dat het Kröller-Müller Museum het enige niet-joodse museum was geweest waar in Nederland kunstwerken waren geroofd.’

Ariëtte Dekker: De vertrouweling, Sam van Deventer (1888-1972), het echtpaar Kröller-Müller en de Tweede Wereldoorlog. Uitgeverij Prometheus 2024

Dit artikel is verschenen in De Groene Amsterdammer 8 mei 2024
www.groene.nl/2024/19