Koning Mario

Koning Mario en de Heilige Graal

Vijftig jaar geleden. Mei 1968. In Frankrijk hangt revolutie in de lucht.
Studenten bezetten de Sorbonne in Parijs en leveren dagelijks slag met de oproerpolitie in de straten van het Quartier Latin. De verbeelding is aan de macht: onder de straatstenen ligt het strand.
Arbeiders zijn in staking onder leiding van de machtige communistische vakbond CGT. Heel Frankrijk ligt wekenlang plat. De bevoorrading stokt, de winkels zijn leeg, er is geen benzine meer.
President De Gaulle gaat in het diepste geheim naar de commandant van het Franse bezettingsleger in West-Duitsland om zich te verzekeren van steun van het leger.
En ondertussen brengen Franse burgers massaal hun geld in veiligheid bij banken over de grens met Zwitserland.
Door die kapitaalvlucht komt de Franse franc onder druk te staan.
Na de zomervakantie gaan de studenten weer naar college, de vakbonden dwingen spectaculaire loonsverhogingen af, de arbeiders hervatten hun werk en president De Gaulle blijft aan de macht.
Maar de koers van de franc herstelt zich niet, ondanks massale goudverkopen door de Banque de France.
Onder druk van West-Duitsland gaat Frankrijk in november 1968 akkoord om de franc met 11 procent te devalueren. De Franse minister van Financiën belt met het Élysée om De Gaulle hiervan op de hoogte te stellen. De minister komt terug in de vergadering en zegt: ‘Le général a dit “NON”.’
De devaluatie gaat niet door.
Zes maanden later is De Gaulle afgetreden en het eerste wat zijn opvolger Pompidou doet is de franc met 11 procent devalueren.
Deze franc-crisis, aangewakkerd door de Parijse mei-revolutie van vijftig jaar geleden, is het begin van de lange weg naar Europese monetaire eenwording die heeft geleid tot de introductie van de euro.
Ik bedoel maar: er gaat een lange geschiedenis aan de euro vooraf.

Einde van Bretton Woods, de slang en de slang in de tunnel​

​Na 1968 gebeurt er van alles op monetair gebied, ik ga er in vogelvlucht doorheen.
In 1971 maakt president Nixon een einde aan het stelsel van Bretton Woods, het stelsel van vaste wisselkoersen waarin de dollar zo goed is als goud. Voortaan is sprake van zwevende wisselkoersen.
De Europese Economische Gemeenschap, de EEG van toen nog zes landen, zoekt naar manieren om de onderlinge wisselkoersen te stabiliseren. Eerst komt de ‘slang’, daarna ‘de slang in de tunnel’ en in 1979 treedt het ‘wisselkoersmechanisme’ van het Europese Monetaire Stelsel in werking. Dit streeft naar stabiele maar aanpasbare koersen met de Duitse mark als ankermunt. Niet geheel ten onrechte wordt het – door tegenstanders – ‘half baked’ genoemd, want als een van de deelnemende munten onder druk komt te staan, volgt een herschikking van de onderlinge koersen. Dat gebeurt veelvuldig, waarbij de gulden en de D-Mark gezamenlijk optrekken als ‘sterke munten’ en de waarde van de lire, de franc, en later ook andere deelnemende munten gestaag afneemt.
Het functioneert, maar leidt telkens tot politieke en financiële spanningen. Dat is niet ideaal.
In 1989 komt de Europese monetaire samenwerking in een stroomversnelling door de val van de Muur en de hereniging van Oost- en West-Duitsland. Duitsland moet worden verankerd in Europa en het nieuwe anker is een gemeenschappelijke munt. “Le général a dit NON” van 1968 krijgt met het verdrag van Maastricht van 1992 zijn definitieve beslag: de Franse franc en de Duitse mark zullen in de monetaire unie aan elkaar worden gekoppeld. De franc kan nooit meer devalueren ten opzichte van de D-Mark.
Daar komt iets bij.
Ik zei al, in het wisselkoersmechanisme van het Europese Monetaire Stelsel kunnen de onderlinge koersen worden aangepast. Speculanten ontdekken dat ze kunnen vooruit lopen op een te verwachten herschikking van de koersen. Dat gebeurt op de termijnmarkten waar gehandeld wordt in futures contracten voor valuta’s. Meer dan dat, speculanten kunnen veel verdienen door een devaluatie af te dwingen.
In 1992 gebeurt dat met het Britse pond dat ondanks de weerzin van Thatcher twee jaar eerder is toegetreden tot het wisselkoersmechanisme. Op Black Wednesday wordt het pond uit het EMS gedwongen door Angelsaksische hedgefondsen, die massaal ‘short’ gaan. Het is de moeder van alle valutaspeculaties.
Deze speculatieve rol van hedgefondsen is nieuw – en het blijkt waanzinnig lucratief. Het Quantum Fonds van George Soros verdient in vijf dagen een miljard dollar. De verliezen zijn voor de Britse belastingbetalers.
Een jaar later lanceren hedgefondsen een nieuwe aanval, nu tegen de Franse franc.
Ondertussen is het besef doorgedrongen tot de Europese beleidsmakers – ministers van Financiën, centrale bankiers, regeringsleiders – dat het onbestaanbaar is om de monetaire stabiliteit in Europa te laten ontregelen door een stelletje valutahandelaren op Wall Street en in de City. Mannen van 25 jaar die achter hun beeldschermen met een muisklik het financiële lot van landen bepalen. Dat mogen ze met Mexico doen, of met Maleisië, maar niet met Frankrijk. Frankrijk dwingt Duitsland tot onbeperkte steun aan de Franse franc. Duitsland neemt zijn verantwoordelijkheid en de speculanten verliezen deze slag.
Met andere woorden: door de speculatiegolf van 1992-93 spat de Europese monetaire samenwerking niet uit elkaar, maar krijgt deze een impuls. En in 1999 is het zo ver: elf landen koppelen hun munten aan elkaar en in 2002 komen de bankbiljetten en munten van de euro in omloop in twaalf landen: DING FLOF BIPS.

Inflatie en wisselkoers

Ik ga nog even een stap terug.

Vaak wordt ter verklaring van de tekortkomingen van de euro gezegd: de euro heeft geen economische ratio, want het is een ‘politieke munt’. De euro is om politieke redenen ingevoerd om de landen van de Europese Unie via de munt nauwer met elkaar te verbinden. Dat is waar, want een gemeenschappelijke munt vergt verregaande afstemming op andere terreinen.

Maar los van alle politieke overwegingen – de Duitse hereniging, de positie van Frankrijk en Duitsland in Europa: waarom wilden die elf, daarna twaalf en nu negentien landen deelnemen aan de EMU, de Economische en Monetaire Unie? Waarom waren ze bereid om vrijwillig hun nationale munt, dat wil zeggen hun monetaire soevereiniteit op te geven? Wat bezielt je om collectief de sleutels van de kluizen van de nationale centrale banken over te dragen aan een Europese centrale bank in Frankfurt?
Dan hebben we het niet over de emotionele, historische, zo je wilt ‘patriottische’ betekenis van munten, want die lopen ver uiteen. We hebben het dan over de interne en de externe waarde van het geld. Over inflatie en de wisselkoers.
Hoewel banken voordeel hebben bij een geïntegreerde Europese financiële markt is in eerste instantie het grote Europese bedrijfsleven de belangrijkste lobbygroep voor een gemeenschappelijke munt. Dat deden ze in het kader van de voltooiing van de Europese interne markt. De Round Table of European Industrialists, met uit Nederland onder meer Wisse Dekker van Philips en Aernout Loudon van Akzo als aanjagers.

Waarom? Stel je Philips voor, of de Duitse automobielindustrie. Ze verkopen hun producten – televisies, scheerapparaten, Volkswagens, Opels en Mercedessen – op de Europese markt. En dan devalueren Italië en Frankrijk hun munten zodat de Fiats en de Peugeots en de Citroëns een prijsvoordeel hebben. Zo gaat het met elektronica, chemicaliën, bier en voedingsmiddelen en ga zo maar door.

Met andere woorden: het bedrijfsleven vindt dat de interne markt een gemeenschappelijke munt nodig maakt. Jacques Delors is de grote aanjager.

Niet toevallig schrijft de Raad van State in een rapport dat eind 2017 uitkwam, dat Nederland baat heeft bij de euro omdat 60 procent van de Nederlandse export naar het eurogebied gaat. Dan heb je alle belang bij de uitbanning van valutarisico’s. Dit geldt evenzeer voor institutionele beleggers, verzekeraars en pensioenfondsen. Als die in Frans of Spaans staatspapier beleggen, willen ze niet dat een devaluatie van de franc of peseta de prijs in guldens drukt.
Neem het huidige Britse pond. Sinds de aankondiging van de ‘Brexit’ is de waarde van het pond ten opzichte van de euro zo’n 20 procent gedaald. Je kunt stellen: Groot-Brittannië heeft Europese beleggers in zijn staatsschuld opgezadeld met een verlies van twintig procent.
Interessanter is de vraag: waarom deden de ‘zwakke’ landen mee met de euro? De landen die gewoon waren om hun interne problemen op te lossen met de devaluatie van hun munten en op die manier hun concurrentiepositie op peil hielden. Portugal, Italië, Griekenland, Spanje – de PIGS?
Precies om die reden! Ze wilden af van hun zwakke munten met hoge inflatie, hoge rente en een dalende wisselkoersen. Ze wilden de stabiliteit importeren van de Duitse mark en de Nederlandse gulden: een harde munt met een stabiele koers, lage inflatie en lage rente. Daarom waren ze bereid om de peseta, escudo, lire en drachme op te geven en die in te ruilen voor de Europese vermomming van de D-mark, de euro. En om deze redenering nog verder door te trekken – daarom schaduwen de Deense en Zweedse kroon, de Zwitserse frank en zelfs enige tijd het Britse pond de euro.
Dit zijn rationele overwegingen. Ze hebben niet met politieke, maar met financieel-economische afwegingen te maken.
Hoe zwaar ze wegen bleek na het uitbreken van de financiële crisis in 2008. In het oude stelsel zouden de lire, de peseta en ongetwijfeld ook de Franse franc zijn weggevaagd. In ieder geval zou van kostbare speculatieve aanvallen sprake zijn geweest.
In 2010 brak de eurocrisis uit. Vervolgens kregen de crisislanden – achtereenvolgens Griekenland, Ierland, Portugal, Spanje en Cyprus – het zwaar voor hun kiezen. Maar ze besloten stuk voor stuk om níet het pad van het Britse pond in 1992 te volgen, dat wil zeggen om uit de eurozone te gaan, maar om daar deel van te blijven uitmaken. Ook al betekende dat drastische bezuinigingen die de bevolking hard troffen. Ondanks alle ophef van Varoufakis: ook Griekenland onder Syriza, en Portugal onder een linkse regering. Ze ondergingen aanpassingsprogramma’s en ze bleven in de eurozone.

Eurocrisis, neuro en zeuro​​

We zijn er bijna.

Maar eerst wil ik dieper ingaan op de eurocrisis van de afgelopen jaren.
Wat ging er mis? In essentie: zwakke muntlanden die tot de eurozone toetraden kozen voor de stabiliteit van de D-mark (en de gulden) zonder het onderliggende beleid van Duitsland (en Nederland) over te nemen. De discipline die onontbeerlijk is om een munt stabiel te houden. Dan heb je het over het begrotingsbeleid en het economische beleid, over concurrentievermogen en over de rol van de centrale bank. Thomas Wieser, de grijze eminentie van de eurogroep, zei hierover in een interview in de Volkskrant: dat vergt een mentaliteitsverandering in alle instituties en overigens ook in de academische hoek. Dat los je niet op met het Stabiliteits- en Groeipact, dat kost tijd.

De drie letters EMU betekenen Economische en Monetaire Unie. Voor het begrotingsbeleid waren afspraken gemaakt in het Stabiliteitspact – dat in de praktijk onwerkbaar is en hoognodig aan vervanging toe is. Voor de afstemming van het economische beleid, het concurrentievermogen van landen, was niets afgesproken. En voor het monetaire beleid had de Europese Centrale Bank één verantwoordelijkheid gekregen: zorgen voor lage inflatie. De andere, onontbeerlijke functie van een centrale bank als de ‘lender of last resort’ was niet in de statuten van de ECB opgenomen.
Dit zou namelijk een vorm van ‘politieke unie’ met zich meebrengen – Europese bemoeienis met nationaal beleid – en daar waren de Europese regeringsleiders in 1992 niet toe bereid. Ook al waarschuwde ironisch genoeg juist Duitsland in de aanloop naar de euro telkens dat een monetaire unie niet zonder een zekere politieke unie kon.

De eurocrisis die na 2010 uitbrak verschilde van land tot land. In Griekenland en Portugal was sprake van een begrotingscrisis met onhoudbare tekorten waardoor de lokale banken die veel staatsleningen op hun balans hadden staan in de problemen kwamen. In Ierland, Spanje en Cyprus was het een bankencrisis die uitmondde in een begrotingscrisis. Banken hadden uitbundige kredieten verstrekt aan onroerend goedprojecten, en toen die waardeloos bleken klapten de banken in elkaar. Nationale overheden zagen zich genoodzaakt de banken te redden. Dat ging ten koste van hun begrotingssaldi. Ook in die landen explodeerden de overheidsschulden.
In alle vijf landen was sprake van een giftige combinatie van banken- en een begrotingscrisis. Daar kwam nog eens het verlies aan concurrentievermogen bij.

Het gevolg was dat deze landen hun begrotings- en betalingsbalanstekorten niet langer konden financieren op de kapitaalmarkten door nieuwe staatsleningen uit te geven. Roll over, de gebruikelijke herfinanciering van de staatsschuld, liep vast. Daarom waren ze aangewezen op noodhulp, op steun van de overige eurolanden en het Internationale Monetaire Fonds. Eerst Griekenland, toen Ierland, toen Portugal, Spanje en ten slotte Cyprus. Inmiddels zijn vier van de vijf van het infuus en loopt het (derde) noodprogramma voor Griekenland deze zomer af. Dan moet Griekenland weer zelfstandig kunnen lenen op de kapitaalmarkten.
Zijn hiermee alle problemen achter de rug? Kunnen we opgelucht ademhalen, is de eurozone met de schrik vrij gekomen – ten koste van diepe sociale offers?
Zo simpel is het ook weer niet.
Opiniemakers van links en rechts hebben de afgelopen jaren in alle toonaarden de onvermijdelijke ondergang van de eurozone aangekondigd of op zijn minst gepleit voor het vertrek van landen uit de eurozone. Meestal ging het over Griekenland, maar in bredere zin over de scheiding tussen noord- en zuid in Europa, de neuro en de zeuro. In Nederland werd aangedrongen op herinvoering van de gulden. Een Nexit, in navolging van de Britse Brexit.
Deels was dat politiek ingegeven: de PVV en het FvD – en in Frankrijk Marine le Pen, in Duitsland AfD – zijn tegenstanders van de Europese Unie en richten hun pijlen op de euro, het meest zichtbare en tastbare symbool van de EU.
Deels was het ook economische kritiek, en wel vanuit twee invalshoeken. Enerzijds luidt hun kritiek dat landen met uiteenlopende concurrentiekracht en sociaaleconomische stelsels niet kúnnen passen in de dwangbuis van één munt. Anderzijds dat de bezuinigingen die de crisislanden op last van Duitsland moesten accepteren, nodeloos hard waren. Ze vonden dat de crediteurenlanden moesten opdraaien voor de kosten van de aanpassingen in de tekortlanden, bijvoorbeeld door schuldkwijtschelding.
Deze economische kritiek kwam vooral uit Angelsaksische hoek: de VS (Keynesiaans, minder bezuinigen) en Groot-Brittannië (de dwang van één munt, one size fits none). Er is nog een derde lijn van kritiek, voornamelijk onder Duitse conservatieve economen: Duitsland (en Nederland) moeten niet bereid zijn de tekorten, de spilzucht, van de zuidelijke eurolanden te faciliteren.
In Nederland leeft het eurodebat voornamelijk in de uithoeken van het economische en politieke spectrum. En merkwaardig genoeg zijn in Nederland een columnist van de Groene Amsterdammer en enkele medewerkers aan de nieuwssite Follow the Money, media die zichzelf als progressief beschouwen, de spreekbuis van de neo-nationalistische anti-euro sentimenten.
Het is niet moeilijk de meest uiteenlopende – en tegenstrijdige – kritiek op de eurozone en de aanpak van de eurocrisis te hebben. Van te harde bezuinigingen tot slappe knieën, van een reddingsbrigade voor de noordelijke banken tot een transferunie voor de zuidelijke landen, van een samenzwering van het internationale kapitaal tot een oncontroleerbaar bureaucratisch gedrocht. De euro als instrument in handen van de Illuminati, de Bilderberggroep, Goldman Sachs, het Vaticaan of de Vrijmetselaars (zie de bruggen en vensters op de bankbiljetten), als perfide ondermijning van de natiestaat en blauwdruk naar een federaal Europa, kortom als een cultuur-marxistisch project van de generatie van achtenzestigers.
Dat mag allemaal waar zijn, of juist volslagen onzin, maar het laat één ding onverlet: de euro bestaat, er zijn geen landen uitgegooid of uitgestapt en de twee belangrijkste deelnemers, Frankrijk en Duitsland, hebben hun politieke steun niet ingetrokken. Integendeel. Ze zijn van plan te investeren in verdere verdieping van de eurozone. Zie het nieuwe Duitse regeerakkoord en de Europese gezindheid van de Franse president. Het kabinet Rutte III gaat het hiermee nog lastig krijgen. Het kabinet staat op de rem. Ik voorspel dat Rutte cs de komende maanden een spectaculaire draai zal gaan maken ten aanzien van het eurobeleid.

Draghi, vangnet en bankenunie​r

Hoe heeft de eurozone de crisis tot nu toe overleefd?
Ik wil drie hoofdpunten noemen.
1. Mario Draghi. De president van de Europese Centrale Bank. In de zomer van 2012 hield Draghi een praatje in Londen. Het was op het dieptepunt van de eurocrisis. Het politieke onvermogen om orde op zaken te stellen leek totaal, het gevaar dat een implosie in één land zou overslaan naar andere landen was groot en de eurogroep had een geheim ‘Plan Z’ klaar liggen om te kunnen ingrijpen. Net als in 1992 roken de hedgefondsen hun kans. Ze speculeerden op het einde van de eurozone door geld te onttrekken aan de zwakke landen en naar de sterke noordelijke landen te sluizen.
De spreads, de verschillen tussen de noordelijke en zuidelijke rentes, waren onhoudbaar. De eurozone was als een zwembad waarin al het water naar een kant stroomde.
Draghi hield zijn toespraak een dag voor de opening van de Olympische Spelen in Londen – en daardoor kreeg hij vrijwel geen aandacht. Maar wat hij zei was een waterscheiding in de crisis. De ECB, zei Draghi, zou doen wat nodig was om de euro te redden. Vervolgens sprak hij de magische woorden: ‘And believe me, that will be enough’.
Die zeven woorden keerden het tij. De paniek nam af, de renteverschillen tussen ‘noord’ en ‘zuid’ namen af, de eurozone stabiliseerde en de speculanten verloren.
Mario Draghi. Is hij een magiër, een monetaire tovenaar die eigenhandig de eurocrisis bezworen heeft? Koning Mario van de Ronde Tafel? Of een verlicht despoot omdat hij tegen de wensen van Duitsland en Nederland zijn accomoderende beleid doorzet? Een Italiaan die louter oog heeft voor de belangen van Italië? Een Jezuïet of een bankier van Goldman Sachs? Een raadselachtige centrale bankier die met zijn beleid de eurozone naar de verdommenis leidt, of een genie die de eurozone met zijn ondoorgrondelijke Da Vinci- glimlach heeft gered van de afgrond?
Wat hij deed was het volgende. De ECB nam de taak op zich die het Verdrag van Maastricht verzuimd had om aan de centrale bank te geven: die van lender of last resort. Het ultieme vangnet. De Sint Bernardhond in de sneeuw. De laatste waterpomp voor de woestijn. Sommigen in Nederland en Duitsland reageerden onthutst: dat stond niet in het Verdrag van Maastricht. Ik zie dat anders. Hier schoot het verdrag overduidelijk tekort en de ECB nam zijn verantwoordelijkheid.
Want het bleef niet bij zeven woorden. Draghi nam concrete maatregelen, samengevat in twee letters. QE. Quantitative Easing. De opkoop van obligaties door de ECB om de rentes te drukken en dreigende deflatie te bestrijden. Kwantitatieve verruiming als de heilige graal, de magische bron van overvloed.
Aan het slot kom ik hier op terug.
2. Het Europese vangnet
U weet nog wel, Jan Kees de Jager, minister van Financiën in Balkenende IV en Rutte I, die manhaftig riep ‘geen cent meer naar Griekenland’. En Rutte, die dat in verkiezingstijd herhaalde en dat vervolgens als premier moest inslikken.
Na veel politieke trouwtrekkerij kwam een Europees antwoord op de eurocrisis. Er kwam een Europees vangnet. Het begon met het EFSM, het ‘tijdelijke’ Europese Financiële Stabilisatie Mechanisme, ontworpen door een Nederlandse ambtenaar, Maarten Verweij. Dat werd gevolgd door het permanente ESM, het Europese Stabiliteitsmechanisme. En het ESM wordt hoogstwaarschijnlijk omgevormd tot het EMF, het Europese Monetaire Fonds.
Stap voor stap is de eurozone van een crisisstructuur voorzien. Van tijdelijk naar permanent, van noodsteun naar een programma met voorwaarden en toezicht. Eerst een doosje met pleisters, daarna een verbandkist en ten slotte een volledig uitgeruste ambulance.
Is dit het begin van een muntunie naar een transferunie? Is de eurozone hiermee van stabiliteit opgeschoven naar solidariteit?
Dat is geen zinvolle tegenstelling. Elke muntunie brengt een zekere mate van overdrachten met zich mee. Transfers dienen de monetaire stabiliteit.
Critici (ter linker en rechterzijde) moeten zich eens verdiepen in de werking van het ESM.
Alle eurolanden hebben een bedrag gestort en zich voor een groter bedrag garant gesteld. Voor Nederland: 4,6 miljard in de pot en een garantie van 35 miljard. Op die garantie is tot nu toe geen beroep gedaan. Is dat veel? De storting van 4,6 miljard is evenveel als de kosten van de Noord-Zuidlijn van de Amsterdamse metro, minder dan de kosten van de aanschaf van de JSF (4,5 mlrd) en 1/20ste van het jaarlijkse zorgbudget. Het is veel geld, maar je kunt ook vaststellen: het is een koopje waarmee Nederland stabiliteit in de eurozone koopt.
Het ESM leent het geld dat in de pot zit niet uit. Het gebruikt dit als onderpand om geld uit de kapitaalmarkt aan te trekken door obligaties uit te geven. Vervolgens leent het dat ingeleende geld uit tegen een lage rente en een lange looptijd aan landen die een beroep op het ESM doen – zoals Griekenland.
Als in de toekomst het ESM wordt omgevormd tot het EMF dan krijgt het de bevoegdheid om toezicht uit te toefenen op de programma’s in de ontvangende landen. Precies zoals het IMF op wereldschaal doet. Dan is betrokkenheid van het IMF binnen de eurozone niet langer nodig.
Wat vindt Nederland hiervan? Het kabinet Rutte III is voorstander van de omvorming van het ESM in het EMF, maar wil dat dit buiten de structuren van de Europese Unie blijft, als een onderonsje van de eurolanden, net als de eurogroep. Het ziet er naar uit dat Duitsland en Frankrijk verder willen gaan. Die willen naar de uitgifte van eurobonds, en wellicht een Europese begroting. Nederland kan niet langs de zijlijn blijven roepen dat er niets moet veranderen. Het is beter om actief mee te praten en de euro te versterken.
3. De bankenunie
​Nagenoeg zonder politieke of maatschappelijke ophef is het toezicht op de 130 grootste banken in de eurozone in 2014 overgeheveld van de nationale toezichthouders – de nationale centrale banken – naar de ECB in Frankfurt. Hierbij is ook een crisisfonds opgezet, van 55 miljard euro, opgebracht door de banken, waarop een beroep kan worden gedaan als een bank in de eurozone omvalt.
Waarom is hier nauwelijks aandacht voor geweest? Misschien omdat banken niet populair zijn, niet bij links en niet bij rechts. Maar ‘weg met Europees bankentoezicht’ klinkt niet zo sexy als ‘terug naar de gulden’.
De bankenunie is belangrijk in de versterking van de architectuur van de eurozone. Want het maakt een einde aan het gepolitiseerde en soms lakse toezicht waarvan sprake was in een aantal eurolanden. Denk wat Nederland betreft aan de debacles van DSB en Icesave. Met Europees toezicht komt een einde aan de nationale symbiose van banken en overheden die elkaar in een giftige omstrengeling houden. Dat moet een van de bronnen van de eurocrisis van 2010-2012 uitschakelen.
Maar daarmee ben je er nog niet. In sommige eurolanden, met name in Italië, hebben banken nog steeds karrevracht aan oninbare leningen op hun balans staan. Die moeten ze nog altijd afschrijven. Dat gaat tergend langzaam.

Quantitative Easing als de Heilige Graal​​

Hoe nu verder?

Het kabinet Rutte III heeft een simpele aanbeveling: laten de eurolanden er voor zorgen dat ze hun ‘huis op orde’ hebben. Dat klinkt als de filosofie van de Hollandse huisvrouw. Poets je eigen stoep. De strengheid van Zeeuws Meisje (overigens net door Unilever verkocht aan het agressieve Amerikaanse investeringsfonds KKR).
Op de korte termijn kun je verder met dergelijke tegeltjeswijsheden. De verbetering van de begrotingssaldi moet worden voortgezet, schuldenniveaus van sommige landen moeten omlaag. Met de huidige economische groei in de eurozone is dat gemakkelijker dan enkele jaren geleden. Overheden moeten hun nationale bankensector opschonen en de staatsschuld, grotendeels in handen van lokale banken, terugdringen. En ja, landen moeten voortdurend aan hun economische concurrentiekracht werken. Dit soort aanbevelingen zijn, om met Sherlock Holmes te spreken, elementair, beste Mark.

Maar is dat voldoende om de eurozone in staat te stellen toekomstige schokken op te vangen? Jeroen Dijsselbloem, niet de minste op dit gebied, heeft gezegd dat de eurozone een herhaling van de afgelopen crisis politiek niet zal overleven. Thomas Wieser, de vertrekkende secretaris van de eurogroep, heeft zich in soortgelijke bewoordingen uitgelaten.
Op termijn zal de monetaire unie zich verder ontwikkelen – en dat gaat in de richting van een begrotings- en politieke unie. Met een vaste in plaats van een roulerende voorzitter van de eurogroep, die bevoegdheden krijgt om landen tot de orde te roepen en dan gemakshalve ‘minister van eurofinanciën’ genoemd kan worden.
​Deze diepere fundering van het eurostelsel is ook wenselijk om de rol van de ECB als de ‘redder van de euro’ te verminderen.

En daarmee zijn we terug bij koning Mario en zijn heilige graal, de twee letters QE. De effecten van het opkoopprogramma van de ECB zijn omstreden. De ridders van Duitsland, Nederland en Oostenrijk zijn een geharnaste minderheid aan de Ronde Tafel van koning Mario. Ze vinden dat de magische QE zo snel mogelijk afgebouwd moet worden.

Heeft QE iets bereikt? Het heeft deflatie voorkomen en landen met grote tekorten geholpen hun begrotingsproblemen te verzachten. Wellicht heeft het daarmee kiezersopstanden voorkomen. Het heeft in Duitsland – en in mindere mate Nederland – ook geleid tot weerzin tegen de euro. Er zijn Duitse politici die de ECB verantwoordelijk houden voor de opkomst van AfD.
Economen verschillen van mening, zoals altijd. Eerst een misvatting: door QE is geen extra geld in de euro-economieën gepompt, de geldhoeveelheid (M3) is door het QE programma niet toegenomen. Wat er gebeurde is dat de ECB obligaties heeft gekocht die op de balans van financiële instellingen stonden en die nu op de balans van de ECB staan. Hiervoor hebben de banken euro’s ontvangen die ze vervolgens gebruikt hebben om hun kapitaalbuffers te verhogen of die ze bij de ECB gestald hebben. Een verandering van eigendom, kortom, geen verandering in volume.

Nu de economieën aantrekken kan dat veranderen en kunnen banken meer kredieten gaan verstrekken die terecht komen in de reële economie.

Omdat de ECB met QE een grote, voorspelbare partij is geworden op de kapitaalmarkten, heeft de kwantitatieve verruiming wel degelijk effecten op de financiële markten. Het is de aanjager van de ‘zeepbeleconomie’ waarin alles wat los en vast zit een speculatie-object wordt – van huizen in Amsterdam tot bitcoins, de bonanza van bedrijfsovernames voor miljarden en 450 miljoen voor het schilderij met de toepasselijke naam Salvator Mundi van Leonardo da Vinci. En ondertussen brengt een spaarrekening niets meer op en zijn de pensioenen bevroren.

Hieraan zijn risico’s verbonden. Financiële, zoals we afgelopen week zagen in een plotselinge beurscorrectie. Er zijn ook politieke risico’s. Die hebben te maken met het klimaat van neo-nationalisme, of hoe je het noemen wilt. Vanaf de jaren vijftig waren de vorming van de EEG, de EG, de EU en de eurozone een antwoord op het nationalisme dat Europa de voorafgaande halve eeuw verscheurd had. Dat kan zijn kop weer opsteken. De stemming kan plotseling omslaan en zich tegen het idee van Europa keren. Dan vormt de euro een voor de hand liggend, tastbaar doelwit. Het geld zit in je portemonnee. Het is makkelijker tegen de euro te zijn dan tegen het landbouwbeleid of de fijnstof regelgeving van Brussel.

De protesten tegen het bezuinigingsbeleid in tekortlanden en de protesten in overschotlanden tegen de kosten van de steun aan crisislanden zijn niet verstomd. Ook al levert de euro wat indertijd is beloofd. De munt is stabiel, de inflatie en de rente zijn laag. Griekenland en Italië hebben op het ogenblik een lagere rente op hun staatsschuld dan de Verenigde Staten.

Maar het wantrouwen is niet weg. Het wordt gevoed door krachten die uit zijn op ondermijning van de EU. Daarbij is de ECB een makkelijk doelwit. De centrale bank in Frankfurt is omgeven met nog meer geheimzinnigheid dan de Europese instellingen in Brussel. Centrale bankiers koesteren een aura van verhevenheid, ze vormen een gilde van geslotenheid. In Frankfurt zetelt de Ronde Tafel van de geldmagiërs met QE als het zwaard Excalibur.

Samenzweringstheorieën weten daar wel raad mee.

Het neo-nationalisme in de lidstaten is de grootste ondermijnende kracht van het Europese project. Dat richt zich in het bijzonder op de gemeenschappelijke munt, waarover de profeten van het populisme beweren dat je die met een muisklik kunt afschaffen. Zij hebben het niet over de verwevenheid van kapitaalmarkten of over de interne of externe waarde van het geld. Ze hebben het over nostalgie. Het volk was tevreden met de franc, de D-mark, de lire en de gulden. Nou dan. Terug naar toen. Voorwaarts naar vijftig jaar geleden. Terug naar Le Général a dit Non.

Dat sentiment wordt gevoed door de schijnzekerheden die QE biedt. Het gaat toch goed, er is rust in de eurotent, de herinneringen aan de bijna-doodervaring van de eurocrisis vervagen. Het moment nadert waarop Quantitative Easing zal worden afgebouwd. Dan moet het bouwwerk van de eurozone in staat zijn om nieuwe crises op te vangen. Want één ding is zeker: die zullen zich blijven voordoen. Dat kunnen populistische politieke verschuivingen zijn of nieuwe, nu nog onbekende financiële schokken. Daarop moet het eurostelsel zijn voorbereid.

Dit is de sluipende dreiging die af komt op de Heilige Graal van Koning Mario. ​


Hazelhoff college dat ik op 15 februari 2018 aan de Rechtenfaculteit van de Universiteit van Leiden heb gehouden.